Archief: Vraag en Antwoord

In de Vierklank hebben wij de rubriek ‘Vraag en antwoord’. Daarin bespreekt de predikant actuele vragen van gemeenteleden. Hier verzamelen wij de artikelen, zodat u ze nog een keer kunt nalezen.

Op 1 juli 2020 treedt het nieuwe donorregister in werking. Wat is dat en wat moet ik doen?
Het ‘nieuwe donorregister’ is een nieuwe manier om te registreren of iemand na zijn of haar overlijden organen of weefsel wil doneren. Tot nu toe moest je aangeven als je donor wilde zijn.
Vanaf 1 juli staat iedereen als donor geregistreerd tenzij jezelf iets anders hebt aangegeven. Iedereen zal daarom een bewuste keuze moeten maken, vooral als u niet wilt dat na uw overlijden organen gebruikt worden. De overheid heeft aan iedere huishouden flyers gestuurd om op de noodzaak te wijzen, om een keuze te maken.
Vanuit de EBG willen wij u geen keuze opdringen. Maar als predikant kan ik enkele gedachten aan u meegeven, zodat u een bewuste keuze kunt maken:
Orgaandonatie is een vrije keuze, die ieder mens voor zichzelf moet maken. Het is niet leuk om over de dood te moeten nadenken, zeker niet als we het gevoel krijgen daartoe gedwongen te worden. Toch is het nodig dat we er zelf over nadenken wat na ons overlijden met ons lichaam gedaan mag worden. De kans is groot dat onze nabestaanden in hun verdriet om het overlijden overvraagd of overbelast raken als zij over ons lichaam moeten beslissen en niet weten wat onze eigen keuze in deze geweest zou zijn. Een duidelijke beslissing bespaart onze nabestaanden extra stress.
Uiteraard zijn er strikte regels die nageleefd moeten worden voordat organen ontnomen kunnen worden. De artsen moeten nagaan of wij toestemming gegeven hebben en volgens een duidelijk protocol vaststellen dat de mens ‘hersendood’ is. Pas als duidelijk is, dat er geen activiteit in de hersenen meer is en het sterven onomkeerbaar is, kunnen organen ontnomen worden (NB bij nieren is dat anders. We kunnen ook in leven een nier afstaan).
De eigen organen beschikbaar stellen voor een ziek medemens is een daad van naastenliefde. We kunnen ook na onze dood mensen helpen, met minder beperkingen te leven of überhaupt te leven. Er is een tekort aan donororganen en weefsel. Dit tekort is bijzonder groot bij mensen van een zogenaamde ‘nietwesterse’ afkomst.
Voor de opstanding is het niet dwingend noodzakelijk dat ons lichaam intact moet blijven. De Bijbel spreekt vaak in beelden als het over de opstanding gaat en laat veel open. Paulus houdt ons voor, dat wij met de opstanding ‘met een nieuw lichaam’ omkleed worden. Zie daarvoor 1 Korintiërs 15, vooral verzen 42-43.
Dit zijn argumenten die voor orgaandonatie spreken. Wel wil ik enkele kanttekeningen plaatsen: Sommige wetenschappers twijfelen of een hersendood werkelijk goed kan worden vastgesteld. Ze stellen dat niet zeker kan worden gezegd, dat een persoon echt dood is als de hersenen geen activiteit meer tonen. Dat zaait twijfels bij ons. Hier kan ons de vraag helpen: Zou de mens nog leven als de apparaten niet meer zouden werken?
Het is na een hersendood noodzakelijk, dat de lichaamsfuncties, zoals ademhaling, hartslag en bloedsomloop kunstmatig in stand gehouden worden. Anders worden de organen onbruikbaar. Daardoor lijkt het voor de nabestaanden alsof hun dierbare nog leeft, ook al is hij of zij hersendood verklaard. Dat kan verwarring scheppen en het afscheid moeilijk maken. Daarom is het nodig dat de familieleden de keuze van de overledenen kennen en deze ook accepteren.
In de Surinaamse cultuur is het afleggen en afscheid nemen van een overledene heel belangrijk. Maar door een orgaandonatie gaat veel tijd voorbij tussen overlijden en begrafenis. De kist kan in dit geval soms ook niet meer open tijdens het afscheid of de begrafenis. Dat vraagt om aanpassing van de rituelen.
Zover enkele overwegingen over orgaandonatie. Wilt u een gesprek naar aanleiding van dit stuk dan kunt u graag contact opnemen met br. Bernhard of een andere zielzorger.
(Stefan Bernhard – gepubliceerd in Vierklank 1-2020)

In de afgelopen weken konden wij niet in de kerk bijeenkomen om samen kerkdienst te vieren. Wat is de betekenis van de zondagse kerkdienst in de Broedergemeente?
In onze kerk is het gebruikelijk en belangrijk om als gemeente samen te komen. Wij lezen het woord van God, zingen en bidden samen. Wij wisselen uit wat ons bezighoudt en wat wij aan nieuws belangrijk vinden. Daarom heeft de Broedergemeente vanaf het begin een groot aantal van verschillende bijeenkomsten gehouden. Iedere dag in de week was men bij elkaar, vaak in de kerkzaal, die ook de ‘woonkamer van de gemeente’ genoemd werd.
De zondagse kerkdiensten speelden daarin een bijzondere rol. Zondag is de feestdag van de Christenen. Dan vieren wij de opstanding van de Heer. In de achttiende en negentiende eeuw was het in vele Broedergemeenten gebruikelijk, om op zondag meerder keren naar de kerkzaal te gaan: vroeg in de ochtend kwamen de zusters en broeders bijeen voor het bidden van de kerklitanie, een gebed voor de gemeente. Later in de ochtend volgde de preekdienst, met de verkondiging die vooral op gasten van buiten de gemeente gericht was. In de namiddag of in de avond was dan nog de liturgie, een dienst van aanbidding en lofprijs, soms verbonden met een toespraak, speciaal voor de gemeenteleden. In de loop van de tijd werden deze bijeenkomsten bij elkaar gevoegd tot een nieuw geheel. Er ontstond de preekdienst of de kerkdienst, zoals wij die nu kennen. Daarbij nam men ook elementen uit andere kerkelijke tradities over. Dat gebeurde vooral op de zendingsvelden, waar intensiever met andere kerken samen werd gewerkt.
Wij kunnen stellen, dat de zondagse kerkdienst een van de vele vormen van bijeenkomsten is, die wij in de Broedergemeente kennen. Hij is niet de enige gelegenheid waarin wij als gemeente samenzijn, maar de meest bekende en de meest in het oog springende.
De kerkorde zegt over de kerkdiensten: ‘De kerkdiensten in de Broeder-Uniteit zijn bijeenkomsten van de gemeente. In de bijeenkomsten ervaart de gemeente de tegenwoordigheid van haar Heer in Woord en Sacrament. Onder de leiding van de Heilige Geest laat zij zich onderrichten en stichten en antwoordt met lof en aanbidding, belijdenis en gebed.’ (Par 1640,1 KO)
Belangrijk daarbij is, dat de gemeente door zingen en bidden actief aan de dienst deelneemt en dat de verschillende medewerkers aan de kerkdienst door de gemeente geroepen zijn voor hun dienst en gelijkwaardig hun verschillende functies vervullen. De zondagse kerkdiensten zijn in principe openbaar en voor iedereen toegankelijk.
Omdat wij in onze gemeente vanwege de afstanden niet zo vaak bij elkaar kunnen komen, heeft de zondagse kerkdienst een centrale plek in ons gemeenteleven gekregen. Bepaalde elementen mogen daarom in een kerkdienst niet ontbreken:
Wij horen Gods woord uit de bijbel en een uitleg over dit woord in een preek of een overdenking.
Wij zingen liederen waarin wij op dit Bijbelwoord reageren en onze verbondenheid met Christus bevestigen.
Wij aanbidden de Heer met Psalmen, liturgieën of vrije gebeden.
Wij verzamelen de collecte om God dank te zeggen en om de kerk en medemensen te steunen.
Wij brengen onze voorbeden voor God, vaak afgesloten met het Onze Vader,
Wij horen het nieuws uit de gemeente en nemen aandeel aan elkaars vreugden en noden.
Wij feliciteren de jarigen en wensen de bedroefden
Gods zegen toe.
Wij ontvangen Gods zegen voor de nieuwe week.
Wij ontmoeten elkaar en raken in gesprek met elkaar, bij voorkeur onder het genot van eten en drinken.
Soms wordt er gezegd, dat wij de kerkdienst niet te vol moeten maken. Mensen zoeken in de kerkdienst de rust en de bezinning, die ze vaak missen in het alledaagse leven. Maar dat geldt ook weer niet voor iedereen. Daarom vieren wij niet iedere zondag op dezelfde manier de kerkdienst. Wij wisselen van voorgangers, liederen en vormen.
De zondagse kerkdienst is zo een onmisbaar en rijk gevuld moment om in geloof en gemeenschap samen te leven. In de afgelopen weken werd duidelijk, dat wij sommige van de elementen heel goed ook in een videokerkdienst kunnen vinden. De gemeenschap met de zusters en broeders kan echter alleen in de kerk helemaal gevoeld en beleefd worden. Daarom is het fijn, als de kerken weer open kunnen.
(Stefan Bernhard – gepubliceerd in Vierklank 2-2020)

In augustus is bekend geworden dat ons predikantsechtpaar Stefan en Anna Bernhard in 2021 na 15 jaar uit onze gemeente vertrekt. Hoe verloopt de wisseling van een predikant in de Broedergemeente? Wat is de rol van de Oudstenraad in deze procedure?
‘Predikanten zijn voorbijgangers’, zo luidt een veel gebruikte uitsprak in kerken. Dat betekent dat een predikant maar voor een bepaalde tijd in een gemeente werkzaam is. Hoe lang dat is, staat nergens precies vastgelegd. Het hangt af van de situatie in een gemeente en in de kerkprovincie en van de persoonlijke omstandigheden van de predikant en zijn of haar gezin. Het is echter goed voor zowel de gemeente als ook de predikant als er op een gegeven moment van persoon en plaats gewisseld kan worden. Een andere predikant brengt andere gaven en talenten mee en kan nieuwe accenten in een gemeente zetten. Een andere gemeente kan een predikant voor andere uitdagingen stellen en stimuleren om zich verder te ontwikkelen.
In de Broedergemeente werken wij daarbij met het zogenaamde beroepingsstelsel. Dat betekent dat een predikant in de Broedergemeente niet solliciteert voor een bepaalde werkplek. De Oudstenraad gaat ook niet zelf op zoek naar een predikant voor de gemeente. Het is de taak van het Provinciaal bestuur, om een predikant in een gemeente te plaatsen oftewel te beroepen. De predikanten zijn in dienst van de kerkprovincie en niet in dienst van een bepaalde gemeente.
De kerkorde schrijft daarover in paragraaf 1673: Predikanten worden door het Provinciaal Bestuur in hun ambt beroepen. Van hen wordt verwacht, dat zij beroepingen aanvaarden. Bij gehuwde predikanten gaat de beroeping uit naar beide echtgenoten samen, als zij daarmee instemmen. Voor een beroeping voert het Provinciaal Bestuur gesprekken met de predikant en, indien van toepassing, met de echtgeno(o)t(e) en met de oudstenraden.
Over de procedure rond een beroeping zijn binnen het provinciaal bestuur bepaalde afspraken gemaakt. Een beroeping wordt zorgvuldig voorbereid door eerst met de predikanten en hun gezinnen te spreken en dan de oudstenraden te consulteren. De beroeping wordt pas dan uitgesproken als alle gesprekspartners daarmee akkoord zijn.
De keuze voor het beroepingsstelsel heeft praktische en geestelijke redenen.
De praktische reden is, dat de Broedergemeente een kleine kerk is. Het aantal van mogelijke werkplekken en van de personen, die op deze werkplekken verdeeld kunnen worden, is te klein voor het vrije spel van vraag en aanbod. Binnen onze kerk willen wij ook op letten, dat de mogelijke kandidaten voor de geestelijke dienst de identiteit van de kerk kennen en uitdragen. Het Provinciaal Bestuur overziet de gehele kerkprovincie en kan de behoeften van de gemeenten en de mogelijkheden van de predikanten goed op elkaar afstemmen.
De geestelijke reden is, dat wij in onze kerk het werk van een predikant als gemeentedienst verstaan. De predikant stelt zich in dienst van de kerk en aanvaardt met zijn of haar ordening, dat de kerk bepaalt, waar deze dienst plaatsvindt. De kerk zet de predikant in, waar het nodig is voor de kerk en niet waar de voorkeur van de persoon of de wensen van de gemeente naar uitgaan. Uiteraard hoort daarbij dat zowel de predikant als ook de gemeente het vertrouwen hebben, dat de kerk, en daarin het Provinciaal Bestuur, rekening houdt met de mogelijkheden van de predikant en de omstandigheden in een gemeente. Pas dan kan een zo goed mogelijke match gevonden worden.
Daarom is het ook belangrijk, dat de oudstenraden en de predikanten het Provinciaal Bestuur van de nodige informatie over de ontwikkelingen in de gemeente en over de persoonlijke omstandigheden van de medewerkers voorzien. Jaarverslagen en beleidsplannen van de oudstenraden, regelmatige bezoeken aan de gemeente en functioneringsgesprekken met de predikanten zijn daarvoor de nodige middelen
(Stefan Bernhard – gepubliceerd in Vierklank 3-2020)

Kan ik als christen, die in de Bijbel gelooft, wel op de wetenschap vertrouwen? Staan geloof en natuurwetenschap niet lijnrecht tegenover?
Er zijn christenen, die heel kritisch zijn over de wetenschap. Ze vinden in de uitspraken van wetenschappers veel wat ze niet kunnen rijmen met hun geloof. Aan de andere kant zijn wetenschappers kritisch tegenover het geloof. Ze zeggen dat er geen plek voor God is in ons moderne wereldbeeld. Maar beide meningen creëren een verkeerde tegenstelling.
Feit is, dat juist de kerk en het geloof aan de wieg hebben gestaan van veel wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. In de Bijbel lezen wij dat de geest van God de wereld uit het niets heeft geschapen en orde in de chaos heeft gebracht (Genesis 1 en Johannes 1). Wij horen ook dat de mensen de opdracht hebben gekregen, om de aarde te ontdekken, te beschrijven en te benoemen. De mens moet dus op zoek gaan naar de elementen waaruit de wereld bestaat en naar de wetmatigheden waarmee de wereld zich ontwikkelt.
In de kloosters werden daarom al vroeg scholen en laboratoria ingericht. Vanuit de kerken ontstonden de eerste universiteiten en hogescholen. Vele predikanten en zendelingen waren erg geïnteresseerd in geologie, natuurkunde en biologie. Ze hebben veel gedaan voor de ontwikkeling van de natuurwetenschappen.
Maar, wij kennen ook voorbeelden waar kerkelijke instanties de moderne natuurwetenschappelijke ontdekkingen in de weg hebben gestaan. De beroemdste voorbeelden zijn de afwijzingen van de ontdekking, dat de zon in het centrum van ons planetenstelsel staat en niet de aarde of de kritiek op de evolutietheorie. Het gaat vaak mis wanneer de natuurwetenschappers hun ontdekkingen willen gebruiken om te bewijzen dat God niet bestaat. Dan komen de gelovigen in verweer. Aan de andere kant moeten de gelovigen aan de wetenschappers ook niet willen voorschrijven, welke onderzoeken zij mogen uitvoeren en wat de uitkomsten daarvan moeten zijn, zodat het in het wereldbeeld van de Bijbel past. Geloof en wetenschap zijn twee van elkaar onafhankelijke gebieden, die elkaar kunnen bevruchten.
Waar zit de aanvulling dan in? Wetenschap kan ons leren hoe de wereld in elkaar zit. Ze kan ons helpen begrijpen hoe de wereld zich heeft ontwikkeld, hoe het leven op aarde is ontstaan en hoe wij bedreigingen van de wereld en van het leven kunnen bestrijden. Het geloof kan ons helpen te begrijpen, waarom de aarde is ontstaan, dat er een wetmatigheid, een zin schuilt achter de dingen, die er zijn en dat het goed is als wij ons inzetten om het leven te beschermen en de wereld te bewaren.
Als onderdeel van de schepping kunnen wij veel begrijpen van deze schepping. Maar ons begrip heeft ook grenzen. Wij zullen nooit kunnen ontdekken, wie achter de schepping staat. Met onze wetenschappelijke kijk op de wereld kunnen wij God niet zien of bewijzen. Of wij overtuigd zijn, dat achter de schepping een schepper staat, die de wetmatigheden en het bouwplan heeft gemaakt, valt buiten de wetenschap. Dat blijft onderwerp van het geloof.
Daarom zijn wonderen ook altijd mogelijk. Maar ze liggen buiten ons bereik. God heeft de macht om ook buiten de natuurwetten om iets te doen. Maar of Hij dat doet en hoe Hij dat doet, bepaalt alleen Hij. Daarom kan de wetenschap ook geen rekening houden met de wonderen van God. Het blijven uitzonderingen.
Dat betreft ook de vraag of er een ziel in ons is. Deze vraag naar de ziel is geen wetenschappelijke vraag. Het is een spirituele vraag. Het blijft mooi om met Psalm 121 te bidden: De Here zal u bewaren voor alle kwaad, Hij zal uw ziel bewaren. De Here zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid. Amen.
(Stefan Bernhard – gepubliceerd in Vierklank 4-2020)

Wij gebruiken cookies om deze website goed te laten werken. Door op de website te blijven accepteerd u dit gebruik van de cookies. Wij verzamelen geen gegevens van u. De cookies zijn zuiver functioneel.